Het ECN heeft een reactie gegeven op de mede namens het NKPW ondertekende brief aan minister Kamp over de sterk onderschatte kosten van windenergie. Het ECN geeft daarin vooral een samenvatting van onze brief, maar laat de naar voren gebrachte feiten zo goed als onbesproken. Diezelfde dag bracht het ECN voor een beperkte kring aanvullende informatie naar buiten die meer inhoudelijk van aard is. Onze reactie op beide teksten staat te lezen in een brief aan het ECN.

Onze bezwaren zijn als volgt samen te vatten. Het ECN gaat bij alle berekeningen van de gunstigst denkbare voorspellingen uit, en schept zo een onrealistisch beeld van de kosten. Het instituut voert slechts een willekeurig deel van de projecten op, en komt zo tot bedragen die tot vijf maal beneden de werkelijkheid liggen.
Rendement. Zo houdt het ECN houdt vol dat met nieuwe turbines op land een gemiddeld rendement (capaciteitsfactor, of CF) van 40% kan worden bereikt, en noemt een aantal turbinetypen die dit percentage zouden halen. Hoewel fabrikanten hun informatie moeilijk vrij geven, blijkt dat de initiatiefnemers van projecten met deze typen een CF van ongeveer 30% claimen. Het is dus wel erg optimistisch om op 40% te rekenen zoals het ECN doet, bijna tweemaal zoveel als momenteel gehaald wordt. Deze nieuwe turbines hebben nog niets bewezen, ze zijn zelfs nog niet allemaal leverbaar.
      Bovendien zou die CF van 40% niet nodig zijn, 37% volstaat want in 2020 zullen een aantal turbines (500 MW) al door betere zijn vervangen, aldus het ECN. Dit zou inderdaad het geval zijn als die vervangende molens er allemaal op 1 januari 2014 staan en draaien. Gebeurt de vervanging echter geleidelijk, wat zeker is, dan moeten de nieuwe molens toch weer de helft van het verschil erbij leveren en op 39% draaien om op de voorgerekende kosten uit te komen. Hier zit dus geen winst.
Kosten na 2020 ontbreken. Het ECN brengt alleen de kosten tot 2020 in rekening, terwijl de hoogste bedragen (zowel op land als op zee) tussen 2020 en 2023 worden verwacht. Het ministerie had echter gevraagd om een economische analyse van het Energieakkoord zo staat in de opdracht aan het EIB, en het energieakkoord loopt tot 2023.
Leereffect. Het ECN past een leereffect toe dat voor wind-op-zee een kostenreductie van 25% zal moeten opleveren. De les moet dus reeds voor 2020 geleerd zijn, en in draaiende molens zijn omgezet. Hier wordt een wonder beloofd, want tot dusver stijgen de kosten alleen maar, zoals de tweede figuur in onze brief aan het ECN toont. Dirk Berkhout, projectleider van het Geminipark boven Schiermonnikoog, toont in de gedrukte Volkskrant van 12 oktober jl. praktisch dezelfde figuur, en ook hij ziet de kosten juist alleen maar stijgen.
Alleen additionele kosten. Het ECN berekent alleen de additionele kosten van het Energieakkoord, zonder overigens duidelijk te maken wat daar wel en wat daar niet aan wordt toegekend. Het valt moeilijk aan te nemen dat deze beperking letterlijk is bedoeld. Dan zou met het akkoord, dat immers de plannen voor wind-op-zee van het Regeerakkoord met 1500 MW heeft gereduceerd, in één klap 4,5 miljard euro zijn verdiend.
Conclusie. Onze brief aan de minister concludeerde dat het ECN veel te rooskleurige informatie verschaft. De reacties van het ECN geven geen reden deze visie te herzien. Windenergie, zowel op land als op zee, is veel duurder dan blijkt uit de gegevens die het ECN aan het Rijk, de SER, en het CPB en EIB verstrekt.
J.H.Fred Jansen, 21 oktober 2013.