Met ingang van 1 maart 200is een door Minister Maria van der Hoeven van Economische Zaken aangekondigde wijziging  van de Elektriciteits-, Gas- en Mijnbouwwet in werking getreden. Hiermee is de toepassing van de rijkscoördinatieregeling op energie-infrastructuurprojecten geregeld (waaronder windenerigeprojecten vanaf 100 MW).

De ruimtelijke besluitvorming  rond deze projecten is vanaf een bepaalde omvang op rijksniveau gelegd. In plaats van gemeentelijke bestemmingsplannen geldt een Rijksinpassingsplan, dat wordt vastgesteld door de ministers van Economische Zaken en van VROM.
Daarnaast coördineert de minister van Economische Zaken de vergunningsprocedures. De bedoeling  is de procedures te verkorten en te stroomlijnen, waardoor dergelijke projecten sneller kunnen worden gerealiseerd. Zo maakt de wet het mogelijk dat de procedures voor het rijksinpassingsplan en de vergunningen tegelijkertijd worden toegepast. Inspraak op alle besluiten blijft bestaan, maar wordt gebundeld. Dat betekent dat op eenzelfde moment op verschillende besluiten tegelijkertijd  kan worden ingesproken. Besluitvorming kan hierdoor sneller en efficiënter plaatsvinden. De minister van Economische Zaken heeft bij de coördinatie van de vergunningen  ook doorzettingsmacht. Zij kan daarvan bij voorbeeld gebruik maken als een gemeente weigert mee te werken aan een milieuvergunning of als een gemeente een besluit neemt waar zij het niet mee eens is. De geldende afwegingskaders, zoals die bij voorbeeld zijn vastgelegd in de Wet Milieubeheer, blijven daarbij overigens volledig intact.

De rijkscoördinatieregeling is van toepassing op de volgende grote energie-infrastructuurprojecten:

• Windenergie vanaf 100 MegaWatt;
• Overige vormen van duurzame elektriciteitsproductie vanaf 50 MegaWatt;
• Conventionele elektriciteitsproductie vanaf 500 MegaWatt;
• Landelijk elektriciteitshoogspanningsnet vanaf 220 kiloVolt;
• Landelijk gastransportnet met een druk van tenminste 40 bar;
• Gas- en elektriciteitsconnectoren;
• LNG-installaties met een capaciteit van tenminste 4 miljard kubieke meter;
• Opslag in de ondergrond en opsporing en winning van delfstoffen onder gevoelige gebieden.

 

Persbericht Ministerie van Economische Zaken, 27 februari 2009