In Nederland is dringend behoefte aan beleid om tot verduurzaming van onze energiehuishouding te komen. Thans is de aanpak sterk gericht op incompetente middelen, zoals windturbines op land, die geen zinnige bijdrage leveren aan de oplossing voor het energie- en CO2-probleem. De ‘ïnconvenient truth’ is eenvoudig maar hard: er zijn momenteel geen duurzame energievormen beschikbaar die voldoende opbrengen om de fossiele brandstoffen te vervangen. En inclusief kolen is de fossiele energievoorraad toereikend voor m éér dan 100 jaar.

 

Het huidige Nederlandse beleid, met nadruk op subsidies voor onmiddellijke en grootschalige productie van ‘duurzame energie’ heeft negatief gewerkt. Het heeft geleid tot een jacht op die subsidies, en zelfs intimidatie van gemeenteraden en tegenstanders. Dit beleid beschermt industriële grootverbruikers, die van de subsidies, opgebracht door huishoudens en particuliere kleinverbruikers, profiteren. Hierbij horen de elektriciteitsbedrijven tot de grootste CO2-vervuilers. Zij ondervinden door te ruim toegekende emissierechten geen druk om hun CO2-uitstoot te beperken. De vervuiler betaalt hier niet, maar wordt betaald. Het is de hoogste tijd voor de politiek om de zaken om te keren en de elektriciteitssector op de weg naar een ‘schone’ productie te sturen.

 

Wij pleiten dringend voor een ‘Wetenschappelijk/technologisch Deltaplan’, waarbij direct werk wordt gemaakt van grootschalige energiebezuiniging. Hiermee kan op middellange termijn het nationale energieverbruik met tientallen procenten worden teruggebracht. Twintig tot dertig jaar hebben we voor de transitie naar een duurzame energiehuishouding. Intussen is er een ontwikkeling en toepassing mogelijk van effectieve en efficiënte methodes voor ‘schoon fossiele’ energie, in het bijzonder schone kolen, en steun aan kleinschalige ‘schone en duurzame oplossingen’; zoals de energieneutrale woning of de kas die zelf energie opwekt. Daarnaast is onderzoek nodig naar duurzame methodes en ontwikkeling van systemen die voldoende potentieel hebben en de competitie met fossiele brandstoffen wel aan zullen kunnen. Grote potentie hebben zonne-energie en biotechnologie (grondstoffen voor de procesindustrie en energieproductie). Er moet geen geld meer worden verspild aan incompetente energievormen die goede oplossingen in de weg staan.

 

1. Inleiding.

Wereldwijde klimaatverandering, onzekerheid over de energievoorziening en geopolitieke spanningen door onze afhankelijke positie van olie bedreigen de duurzaamheid van onze samenleving. Het is daarom dringend noodzakelijk om een goede en duurzame politiek voor de ‘verduurzaming van onze energiehuishouding’ tot stand te brengen.

 

2. De politiek laat de grote vervuilers buiten schot.

2.1 Algemeen

Wij vinden dat er nu geen doeltreffend beleid wordt gevoerd ten aanzien van de ‘verduurzaming van onze energiehuishouding’. Het ontbreekt aan overzicht, visie en vooral aan een helder plan, waardoor de aanpak ongericht en inefficiënt [1] is; en voornamelijk tot symboolpolitiek beperkt blijft. Lange termijnplanning alsmede de Europese en mondiale dimensies zijn niet goed in het beleid verdisconteerd [2] . De problematiek betreffende het klimaat en de zekerheid van de energievoorziening wordt niet in de kern aangepakt, maar alleen in de marge beroerd. De overheidsinspanning richt zich voornamelijk op de productie van ‘groene stroom’. Het totale Nederlandse stroomverbruik vertegenwoordigt echter maar ca. 11% van onze energieconsumptie en de groene stroom minder dan 1%. Een gezamenlijk coherente aanpak door de ministers van EZ en VROM is niet zichtbaar. Aangezien EZ vanwege de concurrentiepositie nauwlettend toeziet op de energieprijs voor de industriële grootverbruikers, worden de grote vervuilers niet aangepakt. Integendeel, de elektriciteitbedrijven en industrie zitten momenteel aangenaam ruim in hun CO2-emissierechten en kunnen zo nog lang doorgaan zonder adequate voorzieningen voor de vermindering van hun CO2-uitworp te treffen. Als het van de huidige politiek afhangt, blijft dan ook onzeker wanneer, in welke mate en in welk tempo de grote vervuilers hun CO2-uitworp werkelijk zullen gaan verminderen en de nodige technische maatregelen daarvoor treffen.

 

2.2. Incompetente technologie

Door de regering is veelal ingezet op verouderde en incompetente technologie. Een voorbeeld daarvan is ‘windenergie op land’, die te klein van omvang is om zelfs maar een schijn van een oplossing te kunnen bieden. Zij is bovendien duur en valt negatief uit voor het milieu, het landschap en de woonomgeving. Ook drukken de kosten vrijwel uitsluitend op de energierekening van de kleinverbruikers van gas en elektriciteit (in tien jaar is die rekening voor de huishoudens verdubbeld!). In 2005 betaalde een Nederlands huishouden 65% meer voor energie dan in 2000 [3] . De inzet van deze ‘duurzame technologie’ die het predikaat duurzaam eigenlijk niet verdient, is daar mede debet aan. De subsidie, die nu aan ‘windmolens op land ’wordt besteed zou aanzienlijk meer maatschappelijke waarde opleveren, indien ze zou worden ingezet voor fundamenteel technologisch onderzoek en kleinschalige demonstratie- en opschalingsprojecten .

 

2.3. Maatschappelijke impact.

De nadruk op subsidies voor onmiddellijke en grootschalige inzet van ‘windmolens op land’ had maatschappelijk een negatieve werking. Er is een sterke lobby ontstaan van financieel belanghebbenden [4] , die de onrijpe of incompetente technologie als ‘duurzaam’ aanprijst om mee te eten uit de subsidieruif en aldus een hoog rendement op hun investering veilig stellen. In het bijzonder de uitvoering van BLOW [5] genereert veel negatieve maatschappelijke effecten: onbehagen van burgers over lokaal bestuur en politiek, splijtzwam tussen burgers onderling en met de gemeente. Voorts ondermijning van de democratische besluitvorming doordat projectontwikkelaars niet schromen tot financiële intimidatie van de gemeente en zelfs individuele burgers over te gaan.

 

2.4. Perverse geldstroom.

De elektriciteitssector, een grote vervuiler, bleef buiten schot. Anders dan het geval is bij de industrie [6] waar intensief aan rendementsverbetering en CO2-reductie wordt gewerkt, gaat van deze met fluwelen handschoenen aangepakte sector niets uit. Ook is hier geen sprake van het principe dat “de vervuiler betaalt”. Integendeel, via Milieuheffing en MEP-subsidie voor windmolens en biomassa financieren de kleinverbruikers van gas en elektriciteit het onterechte groene imago van de sector. Op kosteninefficiënte wijze stroomt geld van consumenten naar elektriciteitssector, waar die consumenten echter weinig waarde voor terugkrijgen [7] . In feite zelfs helemaal geen waarde, want het kleine beetje CO2 dat de windmolens besparen verhoogt uiteindelijk de emissierechten van de sector en heeft dus geen positief effect. Alléén al bij de windmolens gaat het om een geldstroom van ca. een kwart miljard euro per jaar. In de laatste tien jaar is al tenminste € 2,8 miljard verspild aan een incompetente techniek die het mondiale milieu niet beter maakt, het landschap verrommelt en de milieuhinder in de woonomgeving verergert. Wordt er geen paal en perk gesteld aan BLOW en de subsidie van de MEP dan zal de verspilling toenemen. Volgens onze berekening gaat het alleen voor de ‘windmolens op land’ jaarlijks om een bedrag van ongeveer € 25 per huishouden. Dit is de helft van het bedrag dat het kabinet vóór de laatste verkiezingen teruggaf aan de burgers omdat hun energierekening zo hoog was uitgevallen.

 

3. Wat moet de politiek wel zijn?

Het is urgent dat de transitie naar een ‘verduurzaamde energiehuishouding’ in goede banen wordt geleid. Wij opteren voor de gedachtegang in de recente rapporten van AER en VROM-RAAD [8] en WRR. Volgens de daarin ontwikkelde lijn zal de transitie lopen via de weg van ‘schoon fossiel’ (waaronder ‘schone kolen’), uiteraard met besparing op de energieconsumptie en rendementsverhoging van de energieproductie als basisvoorwaarde). Voor ‘wind op land’ zien beide adviesraden geen rol weggelegd; de WRR spreekt zich er zelfs uitgesproken negatief over uit. Voorts is het nodig het onderzoek naar duurzame methoden en de ontwikkeling van systemen die voldoende potentieel hebben en de competitie met fossiele brandstoffen wel aan zullen kunnen, aanzienlijk te versterken. Wat betreft dit laatste pleiten wij voor een ‘wetenschappelijk/technologisch Deltaplan’; wij denken dat dit dringend noodzakelijk is. Grote potentie hebben zonne-energie en biotechnologie (grondstoffen voor de procesindustrie en energieproductie). Verder moet er steun komen voor ontwikkeling, demonstratie en marktintroductie van kleinschalige ‘schone energie’, zoals micro warmte kracht koppeling en de energieneutrale of zelf energieproducerende kas en woning.

 

4. De Europese CO2-politiek.

4.1. Het Europese CO2-handelssysteem.

De elektriciteitsbedrijven en de grote industrie [9] vallen sinds 1 januari 2005 onder het Europese regiem van verhandelbare CO2-emissierechten. Hierbij is hun een emissieplafond opgelegd dat in de loop der jaren conform het Europese beleid naar beneden zal worden bijgesteld. Deze emissierechten kunnen worden verhandeld. De rechten die zij zelf niet gebruiken mogen zij op de beurs verkopen of kunnen zij, indien zij rechten te kort komen, aankopen. De bevoegdheid voor dit politieke instrument is in Brussel gelegd. Dit voorkomt dat de EU- landen op elkaar gaan wachten met het treffen van CO2-uitworpbeperkende maatregelen, omdat zij daarmee de concurrentiepositie van het eigen bedrijfsleven zouden benadelen. Als het systeem ideaal zou werken, treedt dus geen concurrentievervalsing op binnen Europa; buiten Europa ligt dat natuurlijk anders. Het systeem moet de prikkel verschaffen om op de meest kostenefficiënte wijze tot een vermindering van de CO2-uitworp en derhalve tot schonere productie te komen. Dit systeem dwingt de bedrijven die eronder vallen, op termijn hun technologie te verbeteren en ‘koolstofarmer’ te produceren. Maar doordat de toegemeten emissieplafonds nog te ruim zijn heeft het tot op heden dat effect nog niet gehad [10] . In tegendeel, op dit moment bieden ze ruimte voor productiegroei en dus méér vervuiling.

 

4.2. Brussel gaat nu over elektriciteitsproductie en de grote industriële verbruikers van energie.

Het is goed dat dit systeem van emissierechten nu op EU-schaal in werking is, maar de invoering ervan betekent wel dat nationale beleidskracht is overgeheveld naar Brussel en het tempo van de uitworpreductie nu door Brussel en niet door de EU-landen afzonderlijk wordt bepaald. Omdat voor de bedrijven die aan CO2–emissiehandel deelnemen geen CO2-voorschriften meer in de milieuvergunning kunnen worden opgenomen, blijven er nationaal overigens niet veel effectieve politieke middelen over om tot CO2-emissievermindering te komen. Ook het subsidie-instrument is niet langer effectief, omdat daarmee een tegengesteld signaal aan de bedrijven wordt gegeven. Het instrument vermindert de prikkel om op optimale, kostenefficiënte wijze technologische vernieuwing te bereiken en honoreert uitstelgedrag. De betreffende subsidiegelden kunnen nu dan ook beter worden besteed aan de ontwikkeling van werkelijk duurzame energie.

 

4.3. Wil de politiek echt een effectief klimaatbeleid?

Als de politiek werkelijk ernst wil maken met het klimaatbeleid, dan kiest zij meteen en ten volle voor de Brusselse route. Nu ontbreekt het echter nog aan geloofwaardigheid gezien de weinig coöperatieve Nederlandse opstelling in Brussel op dit terrein. Om de nationale industrie te beschermen deed juist Nederland aldaar moeilijk over verlaging van de emissieplafonds, evenals grote broer Duitsland. Ook de gulle uitdeling van emissierechten, die hoogstwaarschijnlijk door Brussel gaat worden afgewezen, houdt verband met deze afhoudende opstelling. Door het recente plan van de Europese Commissie dat nu op tafel ligt – tenminste 20% reductie van de CO2– uitworp voor de gehele EU in 2020 – hartelijk en krachtig te ondersteunen, kan Nederland zich revancheren. Op die manier zal dan het Europese klimaatbeleid worden ondersteund en kan een effectief nationaal beleid tot stand en tot uitvoering worden gebracht. Wel zal daartoe de machtige energielobby – haar kracht werd het afgelopen jaar in volle omvang zichtbaar tijdens het debat over de afsplitsing van de elektriciteitsnetten – moeten worden weerstaan. Voorlopig immers gaat de voorkeur van de lobby uit naar extra emissierechten, bijvoorbeeld te halen bij andere sectoren van de economie, dan naar de ontwikkeling en inpassing van ‘schone technologie’.

De financiële lasten van het klimaatbeleid verbonden aan grote vervuilers dienen niet langer, zoals het geval is voor de ‘windmolens op land’, bij de kleinverbruikers van energie (huishoudens en midden- en kleinbedrijf) te worden gelegd [11] . Dat is oneigenlijk gebruik van de op zich gerechtvaardigde heffing op energie. Het is wel nuttig dit geld te gebruiken om de energieconsumptie van de kleinverbruiker te verminderen.

 

5. Welke toekomstige ontwikkelingen baren zorg?

NUON en andere maatschappijen ontwikkelen nieuwe kolencentrales voor onder andere de Eemshaven en de Maasvlakte. Maar wij vrezen, dat als de aanpak van de sector niet verandert, dit geen schone centrales zullen worden [12] . Immers, de centrales zitten – als resultaat van de Nederlandse protectionistische opstelling in Brussel – te ruim in hun emissierechten. Bovendien zullen ze het hogere rendement van nieuwe kolencentrales, hen door de technische ontwikkeling in de schoot geworpen, als eigen fantastische milieuprestatie opvoeren. Zo zou de sector wel heel makkelijk wegkomen, en de CO2-uitstoot voor tientallen jaren onwrikbaar vast liggen. Het is zaak hierop alert te zijn en te anticiperen, want anders zal dit de Nederlandse economie in de toekomst grote schade berokkenen en tevens de energierekening van de kleinverbruikers van gas en elektriciteit aanzienlijk verhogen.

Kader: Aanbevelingen

  • Onderzoek, faciliteer en implementeer grootschalige energiebezuiniging. Wend de milieuheffing op energie volledig aan voor projecten die de energieconsumptie van de kleinverbruikers structureel verminderen.
  • Steun kleinschalige ‘schone en duurzame oplossingen’ zoals micro warmte kracht koppeling (de zogenaamde huiscentrale), de energieneutrale en energiegenererende woning en kas in combinatie eventueel met bodemwarmte etc. Dit sluit goed aan bij de fijnmazige infrastructuur van ons gas- en elektriciteitsnet.
  • Ontwikkel ‘wetenschappelijk/technologisch Deltaplan’ met als spil zonne-energie en biotechnologie (grondstoffen voor de procesindustrie en energieproductie).
  • Maak een plan voor de toekomstige inzet van ons ‘schone’aardgas. Houd een strategische reserve aan voor de kleinverbruikers.
  • Onderzoek en faciliteer de inzet van schone kolentechnologie.
  • Breng de CO2 die wordt afgevangen en vervolgens opgeslagen in lege aardgasvelden, kolenlagen of in de ondergrond buiten de emissiehandel.
  • Stel stringente eisen aan de elektriciteitsproductie en verplicht tot levering van ‘schone stroom’ eventueel gecombineerd met verplichte afname.
  • Exporteer ‘schone technologie’ vooral naar de zich snel ontwikkelende economieën op de wereld als China, India enz.
  • Combineer de uitvoering van de EU doelstelling voor de promotie van duurzame energie (vrijwillig, niet verplicht voor de landen, en niet alleen geldend voor groene stroom) met energiebesparing.
  • Verklaar BLOW als voltooid en afgedaan.
  • Geen MEP-subsidies voor ‘windmolens op land’. In het algemeen geen subsidie voor grootschalige marktintroductie van ‘duurzame technieken’. Reserveer financiële ondersteuning voor onderzoek, ontwikkeling en demonstratieprojecten.

Drs S. Zwerver, Dr J.H.F. Jansen, 12 januari 2007.



[1] ECN (2005) “Het EZ-beleid ter bevordering van een duurzame energiehuishouding. Evaluatie-onderzoek 1999-2004”.

[2] WRR (2006) “Klimaatstrategie tussen ambitie en realisme”.

[3] Zie H.4 uit SER Advies naar een kansrijk en duurzaam energiebeleid

[4] Elektriciteitssector, projectontwikkelaars, banken en landeigenaren.

[5] In 2001 werd op initiatief van de ministers Jorritsma (EZ) en Pronk (VROM) tussen Rijk, provincies en de VNG de bestuursovereenkomst BLOW – Beleidsovereenkomst Landelijke Ontwikkeling Windenergie – gesloten.

[6] Grote bedrijven waaronder SHELL en AIR FRANCE KLM pleitten recent bij de EU om een duidelijk beleid voor de reductie van de CO2-uitstoot.

[7] CPB (2005) “Windenergie op de Noordzee, een maatschappelijke kosten-batenanalyse”

[8] AER in combinatie met VROM-RAAD (2004) “Energietransitie: Klimaat voor nieuwe kansen”.

[9] Met het Kyoto-Protocol hebben de EU-landen een doelstelling geaccepteerd voor de reductie van de emissies van CO2. Voor de EU als geheel geldt voor de periode 2008-2012 een verplichting tot reductie van de emissies met 8% ten opzichte van de emissies in 1990.

Voor Nederland komt de Kyoto-doelstelling neer op een reductie van 6% ten opzichte van de emissies in 1990. Nederland realiseert deze verplichting deels door middel van aankoop van emissierechten in het buitenland door de Nederlandse overheid, overeenkomstig de mechanismen die het Kyoto-Protocol toestaat. Dit leidt tot een vergroting van de emissieruimte voor Nederland in de Kyoto-periode. Daarnaast wordt emissiebeperking gerealiseerd door middel van het nieuwe instrument handel in emissierechten. De industrie en electriciteitsbedrijven met een CO2-output van meer dan 20 MW krijgen daartoe emissierechten toegewezen tot een bepaald emissieplafond.

[10] Dat wordt ook weerspiegeld in de beurskoers voor CO2 die veel lager is dan werd voorzien (nu € 4) en ook lager dan voor een goede werking van de beurs is vereist.

[11] De kleinverbruiker c.s. zullen zo’n poging vermoedelijk aanvechten omdat mogelijk sprake kan zijn van ongeoorloofde staatssteun.

[12] Schoon moet worden begrepen als vergassing gecombineerd met afvang en opslag in de ondergrond van CO2, dus werkelijke reductie van de uitstoot.

 

Kader over de auteurs:

De achtergrond van Saïd Zwerver en Fred Jansen ligt in het klimaatonderzoek- en beleid. Zij ondersteunen de opinie van het Nationaal Kritisch Platform Windenergie. Dit artikel schreven zij op persoonlijke titel.