Een bewoner van een vrijstaande woning in de gemeente Ommen, heeft bezwaar gemaakt tegen zijn aanslag OZB 2005. Een andere bewoner heeft eveneens bezwaar gemaakt. Beiden op grond van het feit dat er een concrete dreiging is van mogelijke plaatsing van een windturbinepark binnen een afstand van 1.000 m van hun respectievelijke woningen. De gemeente heeft de bezwaren ongegrond verklaard, waarna de bewoners in beroep gaan bij de rechtbank Zwolle. De gemeente voert in geding meerdere taxaties van referentieobjecten op.

 

In twee aparte uitspraken acht de rechter de conclusies uit de taxaties ongegrond, omdat er geen sprake is van vergelijkbare objecten. Een aantal objecten zijn qua afstand tot het windpark onvergelijkbaar. Die objecten die qua afstand tot het windpark vergelijkbaar zijn, kunnen de rechterlijke toets niet doorstaan, omdat het andere woningtypes betreft.

 

Dan komt de vraag aan de orde, hoeveel de vermindering van de WOZ-waarde bedraagt. De bewoners hebben de vermindering gesteld op 30%, ontleend aan de uitspraak van het hof Leeuwarden van 18-07-2003 (BK 74/02). Maar de bewoners hebben, naar de rechter oordeelt, geen onderbouwing gegeven van deze waardevermindering. De rechter stelt het waardedrukkend effect in goede justitie vast op 15%. De volledige uitspraken zijn te vinden in het ledenmenu onder jurisprudentie.